In de negentiende eeuw hielden veel organisaties loterijen om onder andere financiële leemtes op te vullen waarin de overheid niet voorzag. Die konden particulier van aard zijn, bijvoorbeeld ter ondersteuning van de eigen organisatie, of sociaal-maatschappelijk als ondersteuning van maatschappelijke noden. Kunstinstellingen kochten kunstwerken op tentoonstellingen aan en verlootten die onder hun leden die daarvoor een ‘aandeel’ (een lot) kochten. Op die manier kwamen tekeningen en schilderijen bij gelukkige winnaars terecht. Daartoe behoorden ook werken van de broers Jan en Bernard van de Laar en van Aren Bakker.

Doordat Jan van de Laar een kasboek bijhield waarin hij zijn kopers noteerde, weten we welke werken hij ter beschikking stelde van verlotingen. Het bedrag dat hij neerschreef is een nettobedrag. In enkele geannoteerde tentoonstellingscatalogi ligt de verkoopprijs namelijk beduidend hoger. Zo valt te lezen dat de kunstenaarsvereniging Arti & Amicitiae in Amsterdam in 1868 een schilderij van Van de Laar kocht voor 450 gulden, terwijl hij zelf 332,50 gulden in zijn kasboek noteerde. Vermoedelijk heeft hij een soort commissiegeld (‘hanggeld’) moeten betalen aan de vereniging, wellicht kwamen er transportkosten bij en was hij bij Arti bijvoorbeeld verplicht 5% van de verkoopprijs in het Weduwen- en Wezenfonds te storten.

Voor het traceren van de verlotingen zijn we behalve op het kasboek aangewezen op de plaatselijke dagbladen. Daar werden vaak de loterijen vermeld met de titel van het kunstwerk of het catalogusnummer op de tentoonstelling – zodat het te verloten werk terug te zoeken is in de betreffende catalogus – de naam van de kunstenaar en in sommige gevallen de naam van de gelukkige winnaar. Er is vast nog meer werk verloot van Bakker en Van de Laar dan in onderstaand is beschreven. Helaas is de naam Van de Laar, maar vooral de naam Bakker, lastig om digitaal te zoeken. Daarnaast zijn niet alle dagbladen bewaard gebleven en zijn de bewaarde exemplaren niet allemaal gedigitaliseerd.

De Maatschappij tot Bevordering der Beeldende Kunsten (Amsterdam), De Maatschappij van Schoone Kunsten (Den Haag) en de Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten (Amsterdam)

Sinds 1830 kregen de beeldende kunsten geen financiële ondersteuning meer van het Rijk. Het stimulerende beleid van koning Willem I dat veelbelovend was begonnen, was na de afscheiding van België en de daaropvolgende economische crisis vervangen door een meer liberale politiek.[1] Daarom werd er – met Engeland, Frankrijk, België en Duitsland als voorbeeld – in Amsterdam in 1839 de Maatschappij tot Bevordering der Beeldende Kunsten opgericht, een collectief van kunstliefhebbers.[2] Al snel verschenen er afdelingen door het hele land. Het doel was eigentijdse kunst te stimuleren door werken aan te kopen van Nederlandse kunstenaars en deze onder de leden te verloten. Zo werden in 1842 bij de Amsterdamse Maatschappij totaal 24 schilderijen verloot die ze had aangekocht op de Tentoonstelling van Levende Meesters in Amsterdam. Daartoe behoorden twee schilderijen van Jan Hendrik en Bernard van de Laar. De treurige tijding uit Palestina (cat.nr. 498) van Jan van de Laar – in zijn kasboek staat de prijs van 225 gulden genoteerd – kwam bij loting toe aan een zekere G. van Teyen uit Amsterdam.  Een gezicht in het koor van de Oude Kerk te Delft (cat.nr. 199) van Bernard van de Laar ging bij diezelfde loting naar G. Vrolik te Amsterdam.[3] Van Teyen is onbekend maar met Vrolik wordt vermoedelijk Gerard Vrolik (1775-1859) bedoeld, de befaamde hoogleraar anatomie en botanie aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam. Van 1808 tot 1844 was hij secretaris van de Eerste Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten.[4]

Al in 1840 kreeg de Maatschappij in Amsterdam concurrentie van de Maatschappij van Schoone Kunsten in Den Haag. Die richtte zich vooral op het uitgeven van reproducties en geïllustreerde werken. Ter vervaardiging van de reproducties kocht ze schilderijen aan die zij verlootte nadat zij de werken in haar uitgaves had opgenomen. Zo kocht de Maatschappij van Jan van de Laar drie houtsneden – De Sleper, De Duivenmelker en De Hondenmelker – die afgedrukt werden in het door haar uitgebrachte boek De Nederlanden: karakterschetsen, kleederdrachten, houding en voorkomen van verschillende standen. Voor het kunsttijdschrift Kunstkronijk kocht ze tussen 1843 en 1869 maar liefst tien schilderijen van Van de Laar aan die ze als litho in het blad afdrukte (zie onderstaand schema). Heden ten dage zijn de litho’s welkome aanvullingen, omdat in nagenoeg alle gevallen het oorspronkelijke schilderij niet meer bekend is.

Overzicht illustraties Jan Hendrik van de Laar in Kunstkronijk   1. Kunstkronijk 1843-1844, t.o. pag. 62; Meisje te vondeling gelegd, lithograaf A.J. van den Hout, steendruk Desguerrois & Co; verblijfplaats onbekend. 2. Kunstkronijk 1843-1844, t.o. pag. 74; Oude vrouw leest buiten een brief voor aan een man, lithograaf H.I. van den Hout, steendruk H.J. Backer; verblijfplaats onbekend. 3. Kunstkronijk 1848, t.o. pag. 78; Het psalmgezang, lithograaf H.W. Last, steendruk K. Fuhri; verblijfplaats onbekend. 4. Kunstkronijk 1852, t.o. pag. 42; Marketenster in een belegerde vesting, steendruk C.W. Mieling; verblijfplaats onbekend. 5. Kunstkronijk 1856, t.o. pag. 78; Jacob van Campen en de waarzegster, lithograaf S.T. Voorn Boers, steendruk C.W. Mieling; particuliere collectie. 6. Kunstkronijk 1858, t.o. pag. 26; Adriaan Brouwer op zolder bij Frans Hals, lithograaf A.C. Nunnink, steendruk C.W. Mieling (kasboek 100 gulden); verblijfplaats onbekend. 7. Kunstkronijk 1859, t.o. pag. 38; Rembrandt in zijn studio, lithograaf B.T. van Loo, steendruk C.W. Mieling; verblijfplaats onbekend. 8. Kunstkronijk 1861, t.o. pag. 14; Benvenuto Cellini in het paleis van Cosmo I; verblijfplaats onbekend. 9. Kunstkronijk 1863, t.o. pag. 2; Heemskerk zijn tocht naar het noorden bepeinzende, lithograaf B.T. van Loo; verblijfplaats onbekend. 10. Kunstkronijk 1869, t.o. pag 50; De toevlucht der ongelukkigen (1867), lithograaf A.C. Nunnink, steendruk Steuerwald (kasboek 150 gulden); verblijfplaats onbekend. Bij de verkoop van dit werk kreeg Van de Laar nog twee jaargangen Kunstkronijk cadeau en vrijstelling van abonneegeld tot 1870.  

Daarnaast kocht de Maatschappij nog werk van Van de Laar dat niet in de genoemde uitgaves werd afgedrukt. Of ze elders werden geplaatst, is onbekend. Het gaat hier om de schilderijen Radboud, koning van Friesland weigert de doop te ontvangen, dat de Maatschappij in 1840 aankocht – kasboek 200 gulden – en Erasmus dat in 1858 werd aangeschaft – kasboek 40 gulden – en nog twee niet nader genoemde onderwerpen (waaronder een schilderij) die in het kasboek in 1862 en 1868 elk voor 75 gulden vermeld staan.[5]

Dat Van de Laar bij de lezers van Kunstkronijk gewaardeerd werd blijkt, want na zijn overlijden in 1874 werd als eerbetoon een litho naar zijn schilderij De damspelers aan de abonnees aangeboden.

Aren Bakker werd een maal met werk in Kunstkronijk opgenomen, en wel met Een Weesmeisje (1843) in de jaargang 1844-1845. Kennelijk verkeerde men in verwarring, aangezien eerst de naam van Henri Rochussen was vermeld. Het moet een van de laatste werken zijn geweest van de in 1843 overleden Aren Bakker.

De damspelers, naar een schilderij van Jan Hendrik van de Laar.
Het werd als eerbetoon na zijn overlijden in Kunstkronijk geplaatst.

Het initiatief dat de Haagse Maatschappij van Schoone Kunsten in 1840 had genomen, had grote gevolgen gehad voor de Amsterdamse Maatschappij. Het kostte haar zoveel leden dat zij kort daarna ontbonden moest worden. Het was de aanleiding voor de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Arti & Amiticiae om in te grijpen.

Arti was in 1839 als particulier initiatief opgericht met als doel het onderlinge contact tussen kunstenaars te versterken en de beeldende kunsten in het algemeen te bevorderen.[6] Vanaf het begin had ze een Weduwen- en Wezenfonds ingesteld voor overleden kunstenaars waarvan elk kunstenaarslid automatisch lid was. Om geld voor het fonds te genereren, werden leden verplicht deel te nemen aan de jaarlijks te houden tentoonstellingen. Een lid dat niet exposeerde was genoodzaakt een bepaald bedrag te doneren. Ook kwamen 5% van de prijs van verkochte werken – ook die buiten de daarvoor ingestelde tentoonstellingscommissie om verkocht werden – en het batig saldo van de entreegelden ten goede van het fonds.[7] Met dit initiatief verwierf Arti veel sympathie, en veel buitenleden – beroepskunstenaars van buiten Amsterdam – werden in de eerste plaats lid met het oog op hun nabestaanden.[8]

Jan van de Laar werd in 1850 buitenlid van Arti. Buitenleden functioneerden tevens als correspondent in het land. Zij hielden hun collega’s in Amsterdam op de hoogte van het kunstnieuws ter plaatse en zij traden op om Arti te promoten. Zij hadden echter geen stemrecht – dat hadden alleen de werkende leden – en dus geen invloed op het beleid.[9] Het is heel goed mogelijk dat Van de Laar, die sinds 1839 weduwnaar was, deels lid werd om de toekomst van zijn veertienjarige dochter Keetje op die manier veilig te stellen, mocht hij komen te overlijden. Anderzijds was het lidmaatschap voor hem ook aantrekkelijk vanwege het omvangrijke netwerk.

Al veel eerder, in (maart) 1842, had Aren Bakker bij Arti het schilderij De Verleiding geëxposeerd, dat volgens een geannoteerde catalogus voor 100 gulden werd verkocht. Vermoedelijk wordt hiermee bedoeld Een oude vrouw, die een meisje tracht te verleiden, door haar goud en parelen aan te bieden dat Bakker later dat jaar, in juli 1842, in Zwolle tentoonstelde.[10] Het kan echter niet hetzelfde schilderij zijn geweest, want in Arti was het immers verkocht, terwijl dit werk in Zwolle te koop werd aangeboden. Het was gebruikelijk om een onderwerp dat ‘goed liep’ vaker aan te bieden.

In 1845 besloot Arti om restanten van de ter ziele gegane Amsterdamse Maatschappij bijeen te rapen en ze richtte daarmee de Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten op. Die had onder andere tot doel de financiële positie van de kunstenaars te versterken. Dat deed de Maatschappij onder meer door grote verkooptentoonstellingen te houden, bij die gelegenheid kunstwerken aan te kopen en deze vervolgens te verloten onder de leden die daarvoor een ‘aandeel’ hadden gekocht. De opbrengsten daarvan werden in het fonds gestort.[11] Maar niet alles wat een kunstenaar op die tentoonstellingen exposeerde, hoefde hij te koop aan te bieden. Wilde hij een werk verkopen, dan diende hij bij de tentoonstellingscommissie de prijs van het schilderij op te geven. Zonder een prijsopgave viel het werk automatisch in de categorie ‘niet te koop’ en werd het gemerkt met een *.[12] In 1856 zond Van de Laar het schilderij Een offer aan het Vaderland in, in de catalogus gemerkt met een *. Vermoedelijk had hij tevoren al een afspraak gemaakt met de koper, want uit zijn kasboek blijkt dat hij het werk verkocht aan Jacobus van der Chijs in Delft.[13] Waarschijnlijk gebeurde dit buiten de tentoonstellingscommissie om, aangezien het feitelijk een niet verkoopbaar werk betrof. Dat betekende wel dat Van de Laar 5% moest storten in het Weduwe- en Wezenfonds. Voor welke prijs het schilderij van de hand ging, is onbekend, maar uit het kasboek blijkt dat Van de Laar er 300 gulden aan overhield.

Tussen 1850 en 1872 kocht Arti op haar tentoonstellingen voor zover bekend ruim tien werken van Van de Laar, waarvan in elk geval Landverhuizers gereed tot vertrek (1851) en Een Binnenhuis met figuur (1859) voor de verloting bedoeld waren (zie onderstaand schema). Het schilderij De dood van Lucas van Leyden (1868) kocht Arti niet op haar eigen expositie, maar op de Tentoonstelling van Levende Meesters te Amsterdam voor 450 gulden, eveneens met als doel het te verloten. Uiteindelijk noteerde Van de Laar voor dit schilderij 332,50 in zijn kasboek. Voor de twee schilderijen, De Witte van Haemstede en Metius, gaf Arti opdracht aan Van de Laar met als doel ze te plaatsen in de historische galerij.[14]

  Overzicht werken van Jan van de Laar op tentoonstellingen van Arti & Amicitiae   1848: Bijbellezing, schilderij, koper onbekend (Algemeen Handelsblad 13-12-1847, niet in kasboek); verblijfplaats onbekend 1850: Landverhuizers, tekening, gekocht door Arti (kasboek 15 gulden); verblijfplaats onbekend 1851: Landverhuizers gereed tot vertrek, schilderij, gekocht door Arti t.b.v. de verloting (kasboek 525 gulden); verblijfplaats onbekend 1856: Een offer aan het vaderland (ook: De vaderlandslievende vrouwen), cat.nr. 126, schilderij, bij Arti niet te koop, verkocht aan Jacobus van der Chijs (catalogus, kasboek 300 gulden); verblijfplaats onbekend 1856: Rembrandts voorspoedige reis, cat.nr. 127, schilderij, op de tentoonstelling verkocht voor 500 gulden, koper niet bekend (geannoteerde catalogus, niet in kasboek); verblijfplaats onbekend 1857: Een navorscher, cat.nr. 107, schilderij, gekocht door Arti (catalogus, kasboek 190 gulden); verblijfplaats onbekend 1859: Een binnenhuis met figuur, cat.nr. 129, aquarel, gekocht door Arti t.b.v. de verloting (catalogus, kasboek 28,75 gulden); verblijfplaats onbekend 1860: Cosmo I, hertog van Toscane, in het gebied van Arezzo enige antieke beeldjes hebbende doen opgraven, herstelt die met behulp van Benvenuto Cellini, in een der vertrekken van het hertogelijk paleis, cat.nr. 95, schilderij (volgens de geannoteerde catalogus niet verkocht, niet in kasboek); verblijfplaats onbekend 1862: De Witte van Haemstede, schilderij, gekocht door Arti t.b.v. de historische galerij; particuliere collectie 1863: Metius, schilderij, gekocht door Arti t.b.v. de historische galerij (kasboek 166,23 gulden); verblijfplaats onbekend 1868: De dood van Lucas van Leyden, schilderij, TLM Amsterdam waar Arti het kocht voor 450 gulden t.b.v. de verloting (geannoteerde catalogus, kasboek 332,50 gulden); verblijfplaats onbekend 1872: Te Hoorn, tekening, gekocht door Arti (niet in catalogus, kasboek 18 gulden); verblijfplaats onbekend 1872: Te Alkmaar, tekening, gekocht door Arti (niet in catalogus, kasboek 18 gulden); verblijfplaats onbekend

Stedelijke Commissie Tentoonstelling van Levende Meesters te Rotterdam

Behalve de Maatschappij van Schoone Kunsten en Arti & Amicitiae kochten ook de stedelijke organisatoren van de Tentoonstelling van Levende Meesters werken ter verloting aan. In Rotterdam werd dat gedaan door de ‘Commissie voor de gehouden Tentoonstelling van Schilderijen en Kunstwerken voor aankoop en verloting’ die verbonden was aan het Schildergenootschap. Meestal werden er zo’n dertig werken verloot op een totaal van een paar honderd geëxposeerde werken. In 1836 behoorden de schilderijen Een gezicht in de grote kerk van Breda, op de graftombe van graaf Engelbrecht van Nassau de Eerste van Bernard van de Laar en Een Boeren Binnenhuis, waarin een Vader en Moeder zich met hun kind bezighouden van Aren Bakker tot de verlote werken.[15] Van Aren Bakker werden nog twee schilderijen verloot: in 1838 Enige drinkende jagers[16] en in 1840 Een Boerenbinnenhuis bij morgenstond.[17] Van Bernard van de Laar werd in 1838 het schilderij Gezicht in de St. Janskerk te ’s-Hertogenbosch verloot.[18]

De meeste schilderijen uit de familie Bakker-Van de Laar die in Rotterdam werden verloot – minstens tien werken – waren echter van de hand van Jan van de Laar (zie onderstaand schema). Dat is begrijpelijk, want Aren Bakker overleed in 1843 en Bernard van de Laar wijdde zich vanaf 1845 aan de decoratieschilderkunst.

In 1844 bestemde de Commissie het door haar gekochte kapitale schilderij De geredde schipbreukelingen (1843) van Jan van de Laar voor de verloting, een keus die door de deelnemers ongetwijfeld zou worden toegejuicht, aldus de Rotterdamsche Courant.[19] De gelukkige winnaar was het Schildergenootschap zelf dat bij dezelfde loting ook nog Een stadsgezicht van Everhardus Koster en Een bloem- en fruitstuk van Albertus Steenbergen won.[20] Vermoedelijk was het de bedoeling de drie genoemde stukken in de eigen kunstcollectie op te nemen. Het Genootschap was namelijk op dat moment druk doen een kunstcollectie op te bouwen voor de oprichting van een Genootschappelijk Museum (zie artikel Genootschappelijk Museum). Door het daarvoor speciaal opgerichte fonds was het schilderij Oldenbarnevelt van Willem Hendrik al datzelfde jaar voor dat doel aan het Genootschap overgedragen. Toen echter al snel duidelijk werd dat het Museum niet levensvatbaar was en er een inventaris werd opgemaakt, bleek de collectie ook te bestaan uit kunststukken die haar bij verloting waren toegevallen.[21]

  Werken van Jan van de Laar gekocht door de Tentoonstellingscommissie (Commissie der verloting) Rotterdam t.b.v. de verloting   1842: Drie biddende monniken, tekening, gekocht door het Genootschap (kasboek 12 gulden); verblijfplaats onbekend 1843: De geredde schipbreukelingen, schilderij, TLM Rotterdam, cat.nr. 118 (catalogus, kasboek 500 gulden, Rotterdamsche Courant 24-8-1844); verblijfplaats onbekend 1846: De echtscheiding, schilderij, TLM Rotterdam, cat.nr. 101 (catalogus, kasboek 700 gulden; Rotterdamsche Courant 19-9-1846); Museum Rotterdam 1848: Rustende landlieden / Het Rustuur, schilderij, TLM Rotterdam 1848, cat.nr. 134 (catalogus, kasboek 225 gulden, Rotterdamsche Courant 27-7-1848); verblijfplaats onbekend 1850: Van Ostade, naar de natuur tekenende, schilderij, TLM Rotterdam, cat.nr. 203 (catalogus, kasboek 275 gulden, Rotterdamsche Courant 4-6-1850, Nieuwe Rotterdamsche Courant 7-6-1850); verblijfplaats onbekend 1852: Kaartspelers, schilderij, TLM Rotterdam, cat.nr. 198 (catalogus, kasboek 175 gulden); particuliere collectie 1854: Groenmaakpartij, schilderij, TLM Rotterdam, cat.nr. 169 (catalogus, kasboek 400 gulden, Rotterdamsche Courant 31-8-1854); verblijfplaats onbekend 1856: Een jong meisje haar blinde vader ter kerke geleidende, schilderij, gedateerd 1855, TLM Rotterdam, cat.nr. 200 (catalogus, kasboek 350 gulden, Rotterdamsche Courant 19-7-1856); verblijfplaats onbekend 1867: De kunstbeschouwing, schilderij, TLM Rotterdam, cat.nr. 250 (catalogus, kasboek 200 gulden; Nieuwe Rotterdamsche Courant 16-5-1867); verblijfplaats onbekend 1870: Geen titel (= Een Alchimist), schilderij, TLM Rotterdam, cat. nr. 256, prijslijst catalogus 250 gulden (kasboek 200 gulden); verblijfplaats onbekend  

Andere goede doelen

Behalve verlotingen die bij de genoemde instellingen werden gehouden, werden er bij grote rampen in stad of land haastig comités in het leven geroepen ter inzameling van gelden. Ook kunstinstellingen hadden daarin hun inbreng. In tegenstelling tot de al genoemde loterijen stonden in dergelijke gevallen kunstenaars vaak belangeloos werk af. De opbrengst was dan bestemd voor slachtoffers van een watersnoodramp of van een brand, of voor brooduitdeling aan de armen in de winter. Dergelijke geldelijke ondersteuning was hard nodig in een tijd dat welzijnszorg afhankelijk was van particuliere initiatieven. Bovendien liet de elite zich daar ook graag op voorstaan. Een voorbeeld daarvan is in 1861 de watersnoodramp in het Land van Maas en Waal waarbij 37 mensen verdronken. De actie startte in Den Haag waar een ‘Algemeene Verloting van Voorwerpen van Kunst en Smaak’ werd georganiseerd. Vele subcommissie in het land volgden het voorbeeld. De organiserende subcommissie in Rotterdam werd gevormd door de kunstenaars Johannes Antonius Canta, Robbert van Eijsden, Jan van de Laar en Ary Lamme, en de kunstverzamelaars Hendrik Rochussen, Dirk Vis Blokhuijzen en Lambertus Vincentius Ledeboer Bz. Ze regelde enerzijds de verkoop van loten en anderzijds de inbreng van ‘Voorwerpen van Kunst en Smaak’. De vrijwillig afgestane werken werden vervolgens geëxposeerd in Museum Boijmans waar een aspirant-koper ze kon bekijken en beslissen of het de moeite loonde een lot te kopen.[22] In totaal kwamen driehonderd objecten binnen, waaronder vele boek- en plaatwerken, maar ook schilderijen van eigentijdse Rotterdamse kunstenaars, zoals Dirk Lamme, Jan van de Laar, Lina Röder, Francina Louisa Schot-Martin, Johannes Antonius Canta, Robbert van Eijsden, Ary Lamme, Jacob Spoel en Gerard Johannes Verburg. Ook kunstverzamelaars zonden werken in van onder anderen de al overleden kunstenaars Ary Scheffer en Van Strij.[23] Welke werken verkocht werden en wat de opbrengst is geweest, is niet bekend.

Andere projecten waarvoor geld werd ingezameld, waren bijvoorbeeld de oprichting van standbeelden van beroemde mensen. De bedoeling van standbeelden was dat ze de nationale identiteit zouden versterken. Zo werden voor de bekostiging van het standbeeld van Tollens in Rotterdam in 1860 allerlei groeperingen benaderd. Dat dergelijke initiatieven niet altijd voldoende pecunia opleverden blijkt, want een bronzen beeld kon met de binnengekomen gelden niet gefinancierd worden. Tollens moest het doen met marmer (zie artikel over Tollens).

Al eerder had ook de oprichting van het standbeeld van Rembrandt in Amsterdam in 1852 de nodige hoofdbrekens gekost. Zowel in Den Haag als in Amsterdam werd een commissie tot oprichting van het standbeeld gevormd, voor het merendeel bestaande uit kunstenaars. Al in 1841 was er een prijsvraag uitgeschreven, zoals in dergelijke gevallen gebruikelijk was. Louis Royer was als beeldhouwer aangetrokken om het beeld te realiseren. Van zijn ontwerp werden bronzen afgietsels gemaakt voor de verkoop. De politieke onlusten van 1848 met de daaruit voortkomende daling van de ingezamelde gelden, gecombineerd met tegenslagen bij het gieten, leidden ertoe dat het beeld pas in 1852 kon worden onthuld. De onthulling ging gepaard met een groots feest in de concertzaal (de Parkzaal) aan de Plantage Parklaan.[24]

Om het standbeeld mede te bekostigen waren 89 schilderijen, 43 tekeningen, 23 gravures en lithografieën, 6 beeldhouwwerken en 45 prent-, muziek- en boekwerken vrijwillig bijeengebracht, die tijdens het feest onder de inschrijvers zouden worden verloot. Daaronder bevond zich het schilderij Rembrandt in zijn atelier van Jan van de Laar.[25] Ook aan de versiering van de concertzaal, waaraan 28 kunstenaars meewerkten, zou Van de Laar zijn bijdrage leveren in de vorm van de allegorie De Graveerkunst.[26] In totaal leverden de kunstenaars gratis vier allegorieën, vier schilderijen met scènes uit Rembrandts leven, schilderijen met kopieën naar Rembrandts werk en schilderijen met gezichten waar hij verbleven had.[27] Waar De Graveerkunst na afloop van het feest is gebleven, is onbekend. Het organiserend comité zag het liefst dat het werk geschonken zou worden aan de commissie. Wanneer een kunstenaar het terug wilde hebben, moest hij het laten weten. Een antwoord van Van de Laar daarop is niet bekend.[28]

Parkzaal tijdens het Rembrandtfeest 27 mei 1852, gekleurde tekening van Pierre Tetar van Elven (Stadsarchief Amsterdam). Aan de linkerwand, midden boven, hangt het schilderij De Graveerkunst van Jan van de Laar.
Detail (midden boven): De Graveerkunst van J.H. van de Laar.  

Door verloting belandden dus verschillende schilderstukken van de gebroeders Van de Laar en van Aren Bakker bij naar te verwachten gelukkige prijswinnaars. Echter, niet iedereen was even blij met zijn prijs, zo blijkt, want soms werden schilderijen na de verloting niet opgehaald. In Rotterdam vervielen die aan het Schildergenootschap die op die manier bleef zitten met niet afgehaalde werken, sinds in 1844 het Genootschappelijk Museum van de baan was.[29] Daar vond het Genootschap de volgende oplossing op: in 1848 werd aangekondigd dat van de in 1846 gehouden verloting de niet afgehaalde stukken van Antonie Jacobus van Wijngaerdt (Een bergachtig landschap) en van Frans Arnold Breuhaus de Groot (Een landschap in de omstreken van Kleef) door de Commissie alsnog zouden


[1] Margriet de Roever, ‘Verbroedering en kunstzin’, in: Jan Jaap Heij [e.a.], Een vereeniging van ernstige Kunstenaars. 150 jaar Maatschappij Arti et Amicitiae 1839-1989 (Amsterdam 1989) 13.

[2] Annemieke Hoogenboom, De stand des kunstenaars. De positie van kunstschilders in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw (Leiden 1993) 137.

[3] Algemeen Handelsblad, 31-10-1842. Er staat I.H. in plaats van J.H. van de Laar en P. in plaats van B. van de Laar. Zie verder: Wilma van Giersbergen, Op zoek naar werk. De productieve kunstenaarsfamilies Hauck-Bakker-Van de Laar in Rotterdam 1770-1920 (Rotterdam 2018), Bijlage 9 Kasboek J.H. van de Laar (pp. 281-300), Bijlage 10 Overzicht schilderwerken J.H. van de Laar (pp. 316-330) en Bijlage II Overzicht schilderwerken B. van de Laar (pp. 330-334), en; Catalogus Tentoonstelling Levende Meesters Amsterdam 1842. J.H. van de Laar had in 1839 al eenzelfde onderwerp geschilderd dat hij verkocht had aan de kunsthandelaar Petrus Kornelis Koning.

[4] J. van der Hoeven,’Levensberigt van Gerardus Vrolik’, in: Jaarboek Amsterdam (1859) 116-134; https://www.dwc.knaw.nl/DL/levensberichten/PE00003682.pdf

[5] Bijlagen 9 en 10.

[6] De Roever (1989) 15.

[7] Van der Wal (1989) 110-111.

[8] De Roever (1989) 17.

[9] De Roever (1989) 16.

[10] Catalogus van kunstwerken van Arti & Amicitiae (1842) cat.nr. 1, geannoteerd; Catalogus Zwolle (1842) cat.nr. 2; Van Giersbergen (2018) Bijlage 8.

[11] ‘Circulaire van de Maatschappij: Arti & Amicitiae’, in: Kunstkronijk (1845-1846) 32; Mieke van der Wal, ‘ “Het groote plechtanker onzer Maatschappij”: de fondsen, verlotingen, premieuitgaven en wedstrijden’, in: Een vereeniging van ernstige Kunstenaars. 150 jaar Maatschappij Arti et Amicitiae 1839-1989 (Amsterdam 1989) 112-113.

[12] Algemeen Handelsblad, 11-8-1859.

[13] Van Giersbergen (2018) zie Bijlagen 9 en 10.

[14] Algemeen Handelsblad, 13-10-1868 (over Lucas van Leyden). Zie verder Van Giersbergen (2018) Bijlagen 9 en 10, en; Catalogi tentoonstellingen Arti 1856-1872

[15] Rotterdamsche Courant, 30-8-1836, Algemeen Handelsblad, 1-9-1836; (A. Bakker, cat.nr. 21, B. van de Laar, cat.nr. 77); Catalogus Tentoonstelling Levende Meesters Rotterdam [1836] (A. Bakker, nr. 21; B. van de Laar, nr. 77)

[16] Rotterdamsche Courant, 6-9-1838, cat.nr. 274. Ook genoemd: Een herberg waarvoor enige drinkende jagers / Drinkende boeren voor een herberg.

[17] Rotterdamsche Courant, 24-9-1840, cat.nr. 319.

[18] Rotterdamsche Courant, 6-9-1838, cat.nr. 280.

[19] Rotterdamsche Courant, 24-08-1844.

[20] Rotterdamsche Courant, 01-10-1844.

[21] J.A. Bakker, De oorsprong der Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam, aangetoond in de geschiedenis van het Teekgenootschap ‘Hierdoor tot Hooger’ (Rotterdam 1900) 95.

[22] Rotterdamsche Courant, 30-01-1861.

[23] Rotterdamsche Courant, 18-3-1861.

[24] Mieke van der Wal, “ ‘Kunstenaarsafbeeldingen in de Nederlandse historieschilderkunst uit de 19de eeuw. ‘De tand des tijds knaagt niet aan geniale gaven’ ”, in: Na & Naar Van Dyck. De romantische recuperatie in de 19de eeuw (Antwerpen 1999) 285-286.

[25] Algemeen Handelsblad, 17-5-1852.

[26] Van Giersbergen (2018) 196-197.

[27] Algemeen Handelsblad, 28-5-1852; Van der Wal (1999) 286.

[28] Van Giersbergen (2018) 197.

[29] Bakker (1900) 95.

Wilma van Giersbergen 2021