In de jaren tachtig van de achttiende eeuw brak voor Nederland een rumoerige tijd aan, waarin politieke en economische omstandigheden sterk wisselden. Patriotten kwamen tegenover oranjegezinden te staan. Ze roerden zich heftig in het vanouds oranjegezinde Rotterdam en regelmatig kwam het tot botsingen. Ook binnen het Tekengenootschap bosten de meningen tussen het bestuur, de leden en de tekenleraren. Het bestuur werd op dat moment gevormd door Aernout van Beeftingh, Johannes Obreen, Gerrit van der Pals en Jan Daniël Huichelbos van Liender. De tekenleraren waren August Christian Hauck, Gerard van Nijmegen, Nicolaas Muys en Johannes Zacharias Simon Preij.[1]

In 1783 waren er al onlusten in de stad uitgebroken met als gevolg dat een militaire eenheid in Rotterdam werd geplaatst. Bij gebrek aan kazernering werd het Teekengenootschap verordonneerd hun lokaal boven de Delftse Poort te ontruimen: ‘Pictura moest wijken voor Mars’. Met de schamele bezittingen – wat meubelen en een kleine pleistercollectie – pakte het Genootschap zijn biezen. De tekenlessen werden pas eind 1785 weer voortgezet in een lokaal in de Lombardstraat.[2] 

In 1787 laaiden de geschillen in het land weer op en daarmee ook de verdeeldheid onder de leden van het Genootschap. Het bestuur deed alle moeite ze bij elkaar te houden en adviseerde hun zich van politieke uitspraken te onthouden. Desondanks stapten verschillende leden op, onder wie vele honoraire leden (dit waren invloedrijke Rotterdamse burgers die het een eer vonden lid te zijn, contributie betaalden, maar niet meetekenden tijdens de tekenavonden). In 1788 verlieten maar liefst 32 honoraire leden naast een aantal werkende leden het Genootschap. Aangezien we niet weten hoeveel honoraire leden er waren, maar het Genootschap er in 1798 49 telde, moet het aantal van 32 enorm groot zijn geweest. Tot de werkende leden die opstapten, behoorden ook de tekenleraren Van Nijmegen en Preij.[3]

Het is niet duidelijk of de opgestapte leden patriots of oranjegezind waren. Feit is dat de bestuursleden Obreen, Van der Pals en Huichelbos van Liender uitgesproken patriots waren.[4] Ook Van Beeftingh was aanvankelijk patriot. In 1786 had hij het bewijs van lidmaatschap van de zojuist opgerichte patriotse Vaderderlandsche Sociëteit aan de Wijnhaven ondertekend[5] – hij had zelfs het diploma ervoor ontworpen[6] – en begin 1787 was hij vroedschap ter vervanging van de prinsgezinde leden, maar in datzelfde jaar ondertekende hij als burgemeester ook het besluit om de stadhouder te herstellen.[7] Alle bestuursleden bleven het Genootschap trouw. Van de tekenleraren waren Van Nijmegen en Muys patriot, maar alleen Van Nijmegen stapte op. De politieke kleur van Preij en Hauck is onbekend. Preij verliet echter wel het Genootschap, maar toen in 1791 de situatie gestabiliseerd was, keerde hij ‘met algemeen genoegen’ weer terug bij het Genootschap.[8]

Van de samenstelling van de leden is nauwelijks iets bekend: Hauck had in 1781 de kunstverzamelaar Willem Baartz en in 1782 de koopman in verf- en kruidenierswaren Mathias Theodorus Peyper bij het Teekengenootschap geïntroduceerd. Baartz had patriotse ideeën, Peyper was uitgesproken oranjegezind.  Hij was medeoprichter van de in 1787 opgerichte oranjegezinde Opregte Vaderlandsche Sociëteit (niet te verwarren met de Vaderlandsche Sociëteit), en werd er zelfs directeur. En op de verjaardag van stadhouder Willem V in 1788 zou hij actief meedoen aan het decoreren en illumineren van zijn huis aan het Haringvliet.[9] Voor zover bekend bleven beiden lid. Daarentegen was kunstverzamelaar en honorair lid Gerrit van der Pot van Groeneveld,[10] die zeer goed bevriend was met Nicolaas Muys, zo’n vurig patriot dat hij met de inval van het Pruisische leger in 1787 de wijk nam naar Brussel om pas in 1795 met de komst van de Fransen terug te keren.[11]

Muijs had al in 1786 een serie prenten vervaardigd ter gelegenheid van het Alliantiefeest tussen Frankrijk en de Republiek. Ook zijn broer, de graveur Robbert Muys, stond bekend als patriot,[12] evenals de kunstenaar Dirk Langendijk. Langendijk hekelt in zijn tekeningen de oranjegezinden, zoals in De aankomst van de Pruisische huzaren bij het stadhuis van Rotterdam en in De dronken Rotterdamse oranjeaanhangers in hun sociëteit in de Nadorstlaan na de verdrijving van de patriotten, beide uit 1787.[13] In de Nadorstlaan was de Opregte Vaderlandsche Sociëteit gevestigd, ook de Opregte Vaderlandsche Eendracht[14] of de Oprechte Vaderlandsche Schutters Sociëteit ‘de Eendragt’ genoemd.[15]  Ze wordt zelfs aangeduid als de ‘eerste Societeit van ware voorstanders en beminnaars van Godsdienst, Oranje en het Vaderland in de Vereenigde Nederlanden’.[16]

Hauck daarentegen legde juist de overwinning van de Oranjes vast in zijn tekening Plechtige illuminatie ter gelegenheid van ’s lands wettige constitutie, zoals te zien was op de binnenplaats van de sociëteit Oprechte Vaderlandsche Eendracht op 12 april 1788. Bij die gelegenheid was de sociëteit aan de Nadorstlaan prachtig geïllumineerd.[17] Hauck toont het binnenplein van de sociëteit. Onder aan de prent worden de beide zijden van de penning afgebeeld, die speciaal geslagen werd voor de orangistische rustbewaarders die in september 1787 na de komst van de Pruisen heibel op straat wisten te voorkomen. Hauck lijkt daarmee oranjeaanhanger te zijn. Dat lijkt ook te gelden voor de graveurs Franciscus Sansom en Hendrik Roosing met wie Hauck regelmatig samenwerkte en die de genoemde tekening van Hauck omzetten in een gravure.

Plechtige illuminatie ter gelegenheid van ’s lands wettige constitutie, zoals te zien was op de binnenplaats van de sociëteit Oprechte Vaderlandsche Eendracht op 12 april 1788, Franciscus Sansom en Hendrik Roosing naar een tekening van August Christian Hauck (Stadsarchief Rotterdam, inv.nr. RI-1450).

Van het duo Sansom en Roosing zijn nog meer oranjeprenten bekend: onder andere een allegorie op het herstel van stadhouder Willem V, genaamd De van de Storm beschermde Oranjeboom (1787), De optocht van de scheepstimmerlieden bij gelegenheid van de verjaardag van stadhouder Willem V (1788), en het Portret van de oranjegezinde regent mr. Jan Cornets de Groot (1745-1798), medeoprichter van de Opregte Vaderlandsche Sociëteit. Het portret van Cornets de Groot gaat vergezeld van een gedicht van Johannes Le Francq van Berkhey – met wie Hauck in Leiden vriendschappelijke banden had onderhouden – en waaruit een enorme bewondering voor Cornets de Groot spreekt.[18] Daarnaast maakte Sansom zonder Roosing nog verschillende prenten van illuminaties ter gelegenheid van de verjaardag van Willem V. Een andere Rotterdamse graveur, Matthias de Sallieth, schijnt eveneens oranjeaanhanger te zijn geweest, aangezien hij in 1786 en 1787 een serie prenten vervaardigde van stadhouder Willem V en diens echtgenote Wilhelmina van Pruisen, een allegorie op de oprichting van de Opregte Vaderlandsche Sociëteit en een prent van orangisten die het huis van de patriot Lucas van Steveninck in Middelburg plunderden.

In hoeverre de politieke keuze van de kunstenaars van invloed was op het verkrijgen van opdrachten is moeilijk te zeggen. Het lijkt erop dat verschillende kunstenaars er geen been in zagen opdrachten aan te nemen van zowel oranjeklanten als van patriotten. Sansom, die omstreeks 1787 oranjeprenten vervaardigde, had in 1784 – naar een tekening van de patriot Dirk Langendijk – het lidmaatschapsbewijs ontworpen van het genootschap van wapenhandel De Palmboom onder de zinspreuk ‘voor Stad en Vaderland’ (nu: Stadsarchief Rotterdam). Dit genootschap streefde naar verder herstel van een republikeinse regering.[19]

Met de komst van de Fransen in 1795 en de daaropvolgende stichting van de Bataafse Republiek lijkt de politieke kleur een andere weg in te slaan. Oranjesympathisant Roosing vervaardigde in 1795 een vignet met daarop de Franse maagd, hand in hand met de Nederlandse maagd, wier juk en verbroken ketenen aan haar voeten liggen.[20] In 1796 maakte hij naar ontwerp van Dirk Langendijk een stembriefje voor de Rotterdamse burgerij met als randschrift Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap.

Ook Hauck lijkt in 1795 een omslag te maken aangezien hij in dat jaar, samen met zijn schoonzoon Cornelis Bakker, een serie van vier zinnebeeldige prenten vervaardigde: Ondeelbaarheid, Gelijkheid, Getrouwheid en Waakzaamheid. Deze serie verbeeldt het goede (lees: Franse) bestuur. Hendrik Roosing zette de vier tekeningen om in gravures die werden uitgegeven bij Johannes Groenewoud in Rotterdam.[21] 

De allegorie op de Ondeelbaarheid van de Bataafse Republiek toont links de Vrijheid in de persoon van de godin Minerva, met een staf voorzien van de vrijheidsmuts (revolutie), en rechts Overvloed. Beiden staan naast het altaar van de constitutie en, verbonden door hun liefde voor het vaderland, weerstaan ze de aanvallen van List, Tweedracht en Nijd die de Eenheid bedreigen, maar die door de aanvallende engelen, de aanstormende burgerwacht rechts op de achtergrond, en Vrouwe Justitia en de Hoop links op de achtergrond worden beschermd. Op de voorgrond zijn links de riviergod Neptunus en rechts Mercurius, de god van de handel afgebeeld.   Ondeelbaarheid door Cornelis Bakker naar een tekening van August Christian Hauck, 1795 (RPK inv.nr. RP-P-OB-73.839).
Op de zinnebeeldige prent Gelijkheid heeft Vrouwe Justitia, links boven in de lucht, een koord geslagen rond een groep, waarin alle standen vertegenwoordigd zijn (boer, predikant, soldaat, handwerksman, matroos, bisschop). Midden tussen hen staat de gehelmde Vrijheid met de vrijheidsmuts op een staf. De groep is vrij, maar ook tegelijk gebonden door de wet: via het lint dat naar de wetten van Justitia leidt. Links op de achtergrond staan exercerende burgers. Rechts op de achtergrond de Liefde, de Vrede en de Eendracht. In de lucht een putto die een boek draagt met de tekst ‘Vrij en Gelijk door de Wet gebonden’ en rechts houden twee putti de hoorn des overvloeds vast. Op de voorgrond zijn opnieuw Neptunus en Mercurius afgebeeld. Gelijkheid door Cornelis Bakker naar een tekening van August Christian Hauck, 1795 (RPK, inv.nr. RP-P-OB-77.604).
Getrouwheid zetelt op een kist, waarvan ze de sleutel in haar hand houdt. Onder haar voetkussen liggen tekeningen voor vestingwerken. Links van haar staat Standvastigheid (of Kracht) en rechts van haar verjaagt Hercules List, wiens masker afvalt, en Janus met vuur en water, symbool voor dubbelhartigheid. Links komen twee engeltjes een hart en een kruik aanbieden. Op de voorgrond links de Hollandse leeuw en rechts een geboeide man op een kanonsloop, mogelijk Oorlog. Getrouwheid door Cornelis Bakker naar een tekening van August Christian Hauck, 1795 (RPK, inv.nr. RP-P-1944-1937).
Op de prent Waakzaamheid zit de Vrijheid in de Hollandse Tuin en wordt beschermd door de personificatie van de Franse macht. De Hollandse leeuw brult naar de gemaskerde vijanden. Buiten de omheining van de Hollandse Tuin vertegenwoordigt links een naakte moeder met haar kinderen de Liefde, op de voorgrond een slapende herder. Op de achtergrond een tentenkamp van de burgerwacht.   Waakzaamheid door Cornelis Bakker naar een tekening van August Christian Hauck, 1795 (RPK, inv.nr. RP-P-1944-1879).  

[1] J.A. Bakker, De oorsprong der Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam, aangetoond in de geschiedenis van het Teekengenootschap ‘Hierdoor tot Hooger’ (Rotterdam 1900) 8-11.

[2] Bakker (1900) 10-11.

[3] Bakker (1900) 13.

[4] Eric Palmen, De koopmannen van Rotterdam, een cohortanalyse van de welstandselite van Rotterdam 1750-1803: economie, politiek en cultuur in een tijd van crisis. Onderzoek in het kader van het project geschiedschrijving Rotterdam (Rotterdam 1994) bijlage.

[5] W.F. Lichtenauer, ‘Parellelle levens in de nieuwe geschiedenis’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1956) 120. De sociëteit was gevestigd aan de Wijnhaven.

[6] F.W. van den Berg, ‘Een kijkje op het revolutionaire Parijs van 1792 in een bericht aan een Rotterdammer’, in: Rotterdams Jaarboekje (1986) 242.

[7] A.M. Meyerman, N.I. Schadee en Ch. Tiels, Aangenaam gezelschap zes conversatiestukken van Nicolaas Muys (Rotterdam 1992) 45-46.

[8] Bakker (1900) 12-13 en 15.

[9] Rotterdamsche Courant, 30-9-1790; https://www.peijpers.com/Matthias.htm

[10] V.D., Acht jaren uit de geschiedenis van de Delftsche Poort 21 januari 1777-16 augustus 1784 (Rotterdam 1937; overdruk uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant 12, 13 en 14 januari 1937) 12.

[11] E. Wiersum, ‘De brieven van Pieter Joseph Thijs aan Gerrit van der Pot van Groeneveld’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1932) 8 en 10.

[12] Palmen (1994) bijlage.

[13] H.C. Hazewinkel, ‘Dirk en Jan Anthonie Langendijk en Christoffel Meijer’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1955) 129, 134-135.

[14] J. van Dijk-de Jong, ‘Hendrik en Pieter Roosing, kunstgraveurs te Rotterdam’, in: Rotterdams Jaarboekje (1998) 298.

[15] ‘Nieuwsberichten uit de Rotterdamsche Courant’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1910) 202.

[16] G. van Rijn, ‘Pamflet aan het volk van Nederland, te Rotterdam’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1888) 264.

[17] Rotterdamsche Courant, 12-4-1788.

[18] Van Dijk-de Jong (1998) 298-299.

[19] ‘Nieuwsberichten uit de Rotterdamsche Courant’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1910) 197; inv.nr. 1980-1562.

[20] Van Dijk-de Jong (1998) 300.

[21] F. Müller, De Nederlandsche geschiedenis in platen. Beredeneerde beschrijving van Nederlandsche historieplaten, zinneprenten en historische kaarten,dl. 3, De Bataafsche Republiek (Amsterdam 1879).

Wilma van Giersbergen 2021