Terwijl in de tweede helft van de negentiende eeuw de historieschilderkunst afnam, zien we tegelijkertijd de oprichting van standbeelden van onze nationale helden en de opkomst van herdenkingen van nationale gebeurtenissen. Een van de eerste standbeelden in Nederland was dat van Michiel de Ruyter in 1841 in Vlissingen, vervaardigd door hofbeeldhouwer Louis Royer. Andere belangrijke beelden tussen 1841 en 1870 zijn die van Willem van Oranje als krijgsman te paard aan het Noordeinde in Den Haag (Émile de Nieuwerkerke, brons, 1845) en als staatsman op het Plein eveneens in Den Haag (Royer, brons, 1848), Rembrandt in Amsterdam (Royer, gietijzer, 1852), koning Willem II in Den Haag (Edouard François George, brons, 1853), Laurens Jansz. Coster in Haarlem (Royer, brons, 1856), Hendrik Tollens in Rotterdam (Stracké, marmer, 1860) en Joost van den Vondel in het Amsterdamse Vondelpark (Royer en Stracké, brons, 1867).[1] Opvallend is dat Tollens het enige standbeeld is dat – niet zonder reden – van marmer is en niet van metaal. Bovendien is het – samen met koning Willem II – een eigentijds standbeeld. De andere helden dateren uit een ver verleden.

De oprichting en plaatsing van de genoemde standbeelden leverden de nodige discussie op en ook de voorbereidingen voor de nationale herdenkingen verliepen niet altijd probleemloos. Gezindte en politieke kleur van de initiatiefnemers speelden daarbij een grote rol. Grote nationale herdenkingen waren de Vondelherdenking (1853), het Herstel van de Onafhankelijkheid (1863) die de beeldengroep op Plein 1813 in Den Haag opleverde, 300 jaar Slag bij Heiligerlee (1868) en 300 jaar Inname van Den Briel (1872).

Als kunstenaar werkte Jan Hendrik van de Laar mee aan de feestelijkheden voor de Vondelherdenking in 1853 en aan die voor de onthulling van de standbeelden van Rembrandt in 1852 en Tollens in 1860. Vooral met de opdracht voor de onthulling van Tollens zal hij zeer verguld zijn geweest.  Tollens was immers zijn grote voorbeeld en diens verzen dienden als voorbeeld voor verschillende van zijn historische onderwerpen.[2]   


Ontwerp voor de onthulling voor het standbeeld van Hendrik Tollens door Jan Hendrik van de Laar, ca. 1860 (Stadsarchief Rotterdam, Archief van de kunstschildersfamilies Hauck, Bakker en Van de Laar, inv.nr. 5195_30-12)

Voorbereidingen voor het standbeeld

In 1850, toen Hendrik Tollens zijn zeventigste verjaardag vierde, werd hem het Commandeurskruis in de orde van de Nederlandsche Leeuw uitgereikt. De Rotterdamse beeldhouwer Johann Theodor Stracké vervaardigde voor die gelegenheid een marmeren buste van Tollens. Bovendien werd er een Tollensfonds opgericht onder andere ter ondersteuning aan ‘ongelukkig geworden Prozaschrijvers en Dichter.’ Helaas strandde dat idee bij gebrek aan geldelijke ondersteuning.[3]

Direct na Tollens’ overlijden op 21 oktober 1856 ontstonden er in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam initiatieven tot oprichting van een standbeeld. Hoewel Tollens als een zeer bekend Nederlands volksdichter werd aangemerkt – hij was onder andere de auteur van Wien Neêrlandsch bloed dat van 1817 tot 1932 het nationale volkslied was – kwam het niet tot een nationaal gebeuren. Alleen in Rijswijk, waar Tollens sinds 1846 woonachtig was, en in Rotterdam, waar hij was geboren en had gewoond, had men behoefte aan een monument. Er werd daarom een Rotterdamse en een Haagse commissie in het leven geroepen met als doel gelden voor de gedenktekens in de beide plaatsen in te zamelen.[4] Het was namelijk de bedoeling dat er een gedenkteken op Tollens’ graf in Rijswijk zou komen en een standbeeld in Rotterdam. Gelden haalde men binnen door bijvoorbeeld de verkoop van uitgaven met Tollens’ werk, maar ook door inzamelingen tijdens uitvoeringen en voordrachten, niet alleen in Nederland maar ook in België. Zo richtten de Nederlandse studenten aan de Academie van Schone Kunsten in Antwerpen voor dat doel een commissie op[5] en organiseerde het Antwerpse Kunstverbond een actie onder haar leden.[6] Ondanks het enthousiasme werden de benodigde gelden maar moeizaam bijeengebracht. Eind 1856 was er een bedrag van slechts 1300 gulden opgehaald.[7] Medio 1857 lag er zo’n 6000 gulden op tafel en uiteindelijk werden dat er zo’n 8000, maar het was onvoldoende om zowel een gedenkteken als een standbeeld te realiseren.[8] Daarom zag de commissie af van het oorspronkelijke idee een metalen standbeeld te laten vervaardigen en besloot tot een marmeren beeld. Dat was goedkoper, omdat er geen gietproces mee gemoeid was.

De beeldhouwers

Inmiddels had de commissie de beeldhouwers Johann Theodor Stracké (18171-1891) uit Rotterdam en Eugène Lacomblé (1828-1905) uit Den Haag uitgenodigd een ontwerp te maken. De beide heren gaven zo gretig gehoor aan het verzoek dat elk niet één maar twee modellen inzond. Behalve een standbeeld had Lacomblé ook een ontwerp voor een gedenkteken ingestuurd. De opdracht voor het gedenkteken ging naar hem, die voor het standbeeld naar Stracké. Stracké was zeker geen onbekende in Rotterdam. Behalve de marmeren buste van Tollens had hij in 1856 het zandstenen standbeeld van Michiel de Ruyter vervaardigd, dat aan het Zeemanshuis werd geschonken tijdens de opening daarvan. Daarnaast had hij nog twee marmeren borstbeelden gemaakt van koning Willem III en Armorie van der Hoeven, en twee metalen beelden van koning Willem II en van Mercurius. Het laatste was bij de Beurs aangebracht.[9]

Om de ontwerpen te beoordelen had de commissie als adviseurs de befaamde beeldhouwers Louis Royer uit Amsterdam en Louis Gallait uit Brussel aangetrokken. Vooral over de eenvoudige maar waardige pose die Stracké voor Tollens had bedacht, was men enthousiast. Tollens werd blootshoofds voorgesteld in een modern huisgewaad, een losse das om de hals, het hoofd enigszins gebogen. In de rechterhand hield hij een schrijfstift, de linker steunde met een boek op een afgeknotte boomstam. De gelijkenis van het gelaat vond men treffend.[10]

Na goedkeuring van het ontwerp bestelde Stracké het marmer in Italië via een Antwerps beeldhouwatelier. Bij aankomst in de Scheldestad bleek het blok zo zwaar dat het door de stad getransporteerd moest worden, getrokken door zeventien paarden. Het bleek onmogelijk het in die vorm over de toen nog van getijden afhankelijke rivier Rotterdam binnen te krijgen. Daarop toog Stracké met het door hem in pleister vervaardigde model naar Antwerpen. Op deze manier kon hij het overtollige marmer van het blok af laten kappen. Vervolgens werd het ruwe blok marmer naar het atelier van Stracké vervoerd.[11] Om het beeld te vervaardigen, had Stracké van de gemeente toestemming gekregen speciaal een houten loods op te stellen bij het plein aan de Binnenwegse Poort.[12]

De plek

Inmiddels was in Rotterdam een enorme discussie losgebarsten over de plaats van het beeld. De commissie had als favoriete plek het Park, maar de voorkeur van burgemeester en wethouders ging uit naar de Glashaven. Argumenten tegen het Park waren dat het beeld tegen de bomen niet goed zou uitkomen en dat het Park te ver weg lag. Bovendien behoorde het tot de toen nog zelfstandige gemeente Delfshaven.[13] Ook was men bang dat het beeld daar overgeleverd was aan de baldadige jeugd ‘die haar bedrevenheid in het werpen van steenen wilde toonen.’[14] Het college vond de Glashaven een ideale plek voor het standbeeld, omdat dat deel overkluisd zou worden, maar het had zich niet gerealiseerd dat het beeld met de rug tegen de zon geplaatst zou gaan worden, wat het marmer niet ten goede zou komen. Het riep een storm van kritiek op, getuige de ingezonden brieven in de kranten. De Glashaven werd dan ook door de raad verworpen.[15] Vervolgens passeerden het Willemsplein en de Beurs de revue. Tollens was immers niet minder koopman dan volksdichter geweest, vond men. Ook over deze locaties waren de raadsleden zeer verdeeld. De plaatsing bij de Beurs zou te veel geld kosten en bovendien zou het beeld een belemmering vormen voor de handel. Daarop besloot men tot het maken van een silhouet, dat op alle beoogde locaties werd opgesteld. Vervolgens lag de beslissing bij de raad, die het voorstel voor het Park aannam, met vijftien tegen dertien stemmen. Ook de perfecte plaats in het Park zelf zorgde daarna nog voor veel ophef. Na veel gedelibereer werd het schuin tegenover de Officierensociëteit geplaatst. [16]  

De onthulling

De onthulling vond plaats op 24 september 1860 in aanwezigheid van koning Willem III, die daarna de nieuwe Leuvebrug zou openen die bij die gelegenheid de naam Koningsbrug kreeg. Het Park met de officierensociëteit was voor die gelegenheid smaakvol versierd. De decoraties in het Park waren van F. van der Wiel & zonen en van Bernard van de Laar, de broer van Jan van de Laar. Bernard was hoofdzakelijk belast geweest met de wapenschilden op het feestterrein. Alex W.A. Heyblom had een speciale ‘Tollens-Jubelmarsch’ gecomponeerd die werd uitgegeven met een afbeelding van het standbeeld in litho door M. Michielsen naar een tekening van Jan van de Laar. Om het standbeeld heen was een koepelvormig omhulsel gebouwd, ontworpen door Jan van de Laar, dat tijdens de onthulling opzijgeschoven zou worden. Van de Laar had het standbeeld van Tollens geplaatst tegen de achtergrond van een blauwe draperie die met brede gouden franjes omzoomd was en in golvende plooien afhing. Boven het beeld was het familiewapen van de dichter aangebracht op een banier waarvan de bovenrand bedekt was met loof waaruit een gouden met bloemen- en lauwerkrans (eeuwige roem) omvlochten lier (dichtkunst) oprees. Daarboven wapperde de Rotterdamse vlag. Aan beide zijden van de banier hing een oranje draperie met bebloemde guirlandes af die samen de bovenrand van het achterdoek vormden. Aan de rechterkant prijkte het stedelijk wapen, aan de linkerkant het wapen van Nederland, beide geplaatst tegen Venetiaanse masten waaraan de Nederlandse vlag was bevestigd. Bij de zoom beneden waren oranjebomen geplaatst ter decoratie.


Koning Willem III bekijkt het zojuist onthulde standbeeld van Tollens, 1860, met op de achtergrond de door J.H. van de Laar ontworpen decoratie (Atlas van Stolk inv.nr. 18)

Ook de ingang van de Officierensociëteit was versierd met twee Venetiaanse masten waarop in top de Nederlandse en de Rotterdamse vlaggen wapperden. De plechtigheid werd afgesloten bij de Yachtclub waar de leden en de genodigden deelnamen aan een dejeuner. Daar was een miniatuur van het standbeeld van Tollens in een tempel geplaatst. Het gebouw was verder versierd met allerlei decoraties en banieren en de buste van Tollens – naar alle waarschijnlijkheid die van Stracké – was door Jan Hendrik van de Laar voorzien van een lauwerkrans.[17]

Bijna een maand later – op 20 oktober – vond de onthulling van het grafmonument in Rijswijk plaats. Lacomblé had een twee meter hoge rouwdragende muze vervaardigd, die met haar rechterhand een ‘immortelle’ krans op Tollens’ graf neerlegde en in haar rechterhand een lier droeg. Het beeld was gemaakt van lichtgrijs zandsteen (pierre de Caen) en geplaatst op een hardstenen voetstuk. Ook hier was de draperie om het beeld vervaardigd van blauwe stof.[18] Het is denkbaar dat bij de versieringen Jan van de Laar eveneens betrokken is geweest. 

Het Hollandse klimaat

Helaas bleek het marmeren beeld slecht bestand tegen het gure Hollandse klimaat. Elk najaar werd het beeld voorzien van een houten bekisting en in het voorjaar, meestal een week voor pasen, werd Tollens weer tevoorschijn gehaald. Exact honderd jaar later waren het niet alleen klimaatomstandigheden die aan het beeld knaagden, maar ook de tijdgeest. Tollens stond inmiddels synoniem voor burgerlijke gezapigheid. Het begon met de Floriade die in 1960 in het Park werd gehouden. Bij gelegenheid van dat grootste evenement, waarmee de wederopbouw van de stad werd gevierd, werd het hek rond het beeld weggenomen. Na afloop van de Florida werd het hek op verzoek van de plantsoenendienst niet meer teruggeplaatst, zodat het beeld overgeleverd was aan eventuele vandalen. De houten bekisting werd in de fraaie omgeving steeds meer als hinderlijk ervaren. Om het beeld tegen de weersinvloeden te beschermen werd het op advies van TNO geïmpregneerd met een bepaald soort siliconenpreparaat. De proef, die in 1962 plaatsvond, achtte men bijzonder geslaagd. Voortaan was Tollens gevrijwaard van de houten bekisting.[19]

Met het grafmonument in Rijswijk liep het minder voorspoedig af. Het zachte zandsteen was erg kwetsbaar. Al na enkele jaren begon het af te brokkelen. Decennialange verwaarlozing deden de rest. Het monument werd in 1970 op last van de gemeente verwijderd. Alleen de hardstenen sokkel met de letters TOLLENS bleef overeind. Op initiatief van Ruud Poortier, voorzitter van de Stichting Vrienden van de Oude Kerk Rijswijk, werd in 2011 een nieuw monument geplaatst ter herdenking van Tollens: een marmeren zuil op een sokkel gesierd met de symbolen lauwerkrans, lier en veer, refererend aan zijn eens beroemd dichterschap.[20]


[1] Het standbeeld van koning Willem II werd in 1853 in Den Haag geplaatst op het Buitenhof en in 1924 herplaatst in Tilburg.

[2] Zie Wilma van Giersbergen, Op zoek naar werk. De productieve kunstenaarsfamilies Hauck-Bakker-Van de Laar in Rotterdam 1770-1920 (Rotterdam 2018) 159-189.

[3] Utrechtsche Provinciale en Stadscourant, 5-11-1867.

[4] Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4-11-1856; Rotterdamsche Courant, 22-10-1860.

[5] Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-11-1856.

[6] Rotterdamsche Courant, 20-2-1857.

[7] Utrechtsche Provinciale en Stadscourant, 31-12-1856.

[8] Groninger Courant, 15-5-1857.

[9] Rotterdamsche Courant, 15-6-1856. Het beeld van koning Willem III was geplaatst in een van de huizen in de Wijnstraat en is nu geplaatst in een nis op de hoek van de Wijnstraat en de Vissteeg (Gerrit Vermeer en Ben Rebel, Historische Gids van Rotterdam Den Haag, 1994, 53).

[10] Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5-12-1858.

[11] Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-11-1858.

[12] Rotterdamsche Courant, 27-5-1858.

[13] Rotterdamsche Courant, 4-7-1860.

[14] Rotterdamsche Courant, 13-3-1860.

[15] Rotterdamsche Courant, 21-3-1860; Rotterdamsche Courant, 6-7-1860.

[16] Rotterdamsche Courant, 13-3-1860; Rotterdamsche Courant, 6-7-1860.

[17] Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad, 25-9-1860; NRC, 23-9-1860; NRC, 25-9-1860; Rotterdamsche Courant, 25-9-1860; NRC, 26-9-1860; Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 26-9-1860.

[18] Rotterdamsche Courant, 22-10-1860.

[19] J.A.C. Tillema, ‘Tollens waarlijk man geworden’, in: Rotterdams Jaarboekje (1963) 161.

[20] Lotte Jensen, ‘Historisch erfgoed. Een nieuw monument voor Tollens. Cultureel nationalisme, letterkundig erfgoed en nationale identiteit’, in: Groniek 191 (2011) 81-90.

Wilma van Giersbergen 2017, bewerkt 2021